De Russisch-orthodoxe kerk: meer ideologie dan geloof

Is met de agressieve acties van Russisch-orthodoxe fundamentalisten in Rusland de geest uit de fles? De Russisch-Orthodoxe Kerk verwierf zich na de vervolgingen onder het communisme een nieuwe plek in de staatsideologie. Er vond een 'kerkelijke renaissance' plaats, die al gauw om macht en onroerend goed bleek te draaien, zegt kenner van de Russisch-orthodoxe kerk Sergej Tsjapnin. Deel 1 van twee artikelen over de plaats van de Kerk in de samenleving.

Patriarch Kirill en PoetinOnder Poetin sloegen Kerk en Staat de handen weer ineen. Foto Kremlin

door Sergej Tsjapnin

Sinds de afkondiging van de perestrojka door Michail Gorbatsjov heeft de Russisch-Orthodoxe Kerk een enorme weg afgelegd. Je zou kunnen zeggen dat inhoudelijk de eerste drie eeuwen uit de geschiedenis van het christendom zijn samengebald in deze twintig, dertig jaar vanpost-communistische  ‘kerkelijke renaissance’ in Rusland. Maar het resultaat was hetzelfde: het episcopaat heeft opnieuw gekozen voor het gebruikelijke model van een ‘Rijkskerk’. De kring die profiteerde van dit besluit was uiterst klein – de patriarch, bisschoppen van de grote steden en een klein deel van de geestelijkheid; maar de Russische Kerk als geheel staat opnieuw voor een diepe crisis.

Aan de periode die in Rusland de ‘kerkelijke renaissance’ wordt genoemd, is stilletjes een einde gekomen. Niemand heeft de eindrekening opgemaakt, maar de prioriteiten zijn de afgelopen jaren duidelijk verlegd, en alle uitlatingen over deze ‘renaissance’ zijn zonder weerwoord naar het archief verwezen. Deze nieuwe fase in het kerkelijke leven heeft nog geen naam gekregen, maar de gestelde prioriteiten maken duidelijk dat er een streep is gezet onder de voorgaande decennia.

Religieuze renaissance

Al van meet af aan had de ‘kerkelijke renaissance’ iets dubbels. Enerzijds breidden de kerkelijke activiteiten zich uit: nieuwe kerken gingen open, er kwam godsdienstonderwijs en aan de basis ontstonden allerlei zelfsturende organisaties. Anderzijds had de herleving een duidelijk politiek-maatschappelijke component: oppositie tegen al wat sovjet en communistisch was. Vooral daarom stond de Kerk zo dicht bij de jeugd, terwijl de oudere generatie over het algemeen gereserveerder was. Vaak lieten twintigers en dertigers zich al eind jaren tachtig, begin jaren negentig dopen, terwijl hun ouders hun voorbeeld pas een paar jaar later volgden.

Het was alsof de orthodoxe kerk een alternatieve realiteit bood, een ander Rusland, dat niet-sovjet was. De maatschappelijke verwachtingen waren zo hoog gespannen dat werkelijk alle monniken, priesters en bisschoppen werden aangezien voor levende getuigen van dat andere Rusland en om die reden enorm veel vertrouwen genoten. De orthodoxe kerk doorstond onder de atheïstische staat de meest wrede vervolgingen, waarover alleen fluisterend kon worden gesproken. Over een heiligverklaring van de nieuwe martelaren kon men in de sovjet-tijd alleen maar dromen. Na de Oktoberrevolutie van 1917 stond de kerk tegenover de communistische machthebbers, maar ook als ze zich loyaal betoonde, werd ze als serieuze ideologische tegenstander beschouwd.

In de nadagen van het socialisme was de jeugd ideologisch en soms ook moreel op een dood spoor beland. De orthodoxie leek een uitweg te bieden: een intens persoonlijke weg naar de waarheid en naar Christus. De vurige wens om christelijk te leven deed velen besluiten een bestaan binnen de kerk te zoeken: ze werden priester of monnik of gingen voor de kerk werken. Veel hoger opgeleiden traden tot de kerk toe en vormden de kern van nieuwe parochies en lekenorganisaties. De ‘kerkelijke renaissance’ speelde vooral in Moskou, Sint Petersburg en andere grote steden.

Dankzij de intelligentsia breidde de lekenbeweging zich begin jaren negentig razendsnel uit en kon zij uitgroeien tot een geheel zelfstandige factor. Leken en jonge priesters tastten af wat er mogelijk was op het gebied van nieuwe kerkdiensten en richtten de Unie van Orthodoxe Broederschappen op. Zo ontstonden nieuwe synodale afdelingen voor liefdadigheid en sociaal werk. 

Maar al snel traden de fundamentele problemen van de Russisch-Orthodoxe Kerk aan de dag.

Ten eerste waren lang niet alle priesters en bisschoppen werkelijk vertegenwoordigers van dat andere Rusland. Dit was al de derde generatie geestelijken die was opgegroeid in de Sovjet-Unie. In overweldigende meerderheid waren ze volledig loyaal aan de staat. Bovendien waren er nogal wat bij die rechtstreeks of zijdelings hadden samengewerkt met de KGB. 

De Kerk van het andere Rusland, de Kerk van de nieuwe martelaren, was eind jaren dertig goeddeels vernietigd tijdens de Grote Terreur. De gemeenschappen die overleefden gingen ondergronds en hielden in de jaren zeventig-tachtig praktisch op te bestaan. Natuurlijk maakten afzonderlijke priesters en leken deel uit van de dissidentenbeweging, maar dit had nauwelijks invloed op de situatie in de Kerk, die in hoge mate werd gecontroleerd door de raad voor Godsdienstzaken.  

Ten tweede bleek dat lang niet alle priesters na de val van het communisme opeens ook bereid waren om te preken, zich met catechisatie bezig te houden of met mensen te werken. In de sovjet-tijd waren ze gewend geraakt aan ideologisch toezicht van staatszijde en aan maatschappelijke en culturele isolatie. Preken moesten altijd worden afgestemd met de gevolmachtigde van Godsdienstzaken, godsdienstonderwijs en liefdadigheid waren strikt verboden, net als doopplechtigheden en huwelijksinzegeningen: wie aan de sacramenten deelnam, zette zijn baan op het spel.

Deze priesters hadden geen flauw idee wat ze aan moesten met de nieuwe religieuze vrijheid. Begin jaren tachtig deed de bekende Moskouse aartspriester Vsevolod Sjpiller de onverwachte uitspraak: ‘Spoedig zal de sovjet-macht ten onder gaan en zullen de kerken volstromen met jongeren. Maar wie heet hen welkom? We hebben niemand om hen te verwelkomen (…)’.

De lekenbeweging bracht hiervoor deels uitkomst, maar kon slechts een paar jaar vrijelijk te werk gaan. Het episcopaat schrok van het lekenactivisme en legde in 1994 strenge beperkingen op aan de activiteiten van lekenorganisaties.

Ten derde rees het probleem van het episcopaat. Van de KGB en de raad voor Godsdienstzaken had het patriarchaat alleen kandidaten tot bisschop mogen wijden die bewezen hadden loyaal te zijn aan het communistische regime. Bovendien waren de permanente leden van de Synode volledig geïntegreerd in het systeem van speciale voorzieningen dat partijfunctionarissen toegang gaf tot schaarse producten, regeringssanatoria en -poliklinieken. En de Synode was verworden tot een soort Politburo, waarin metropolieten permanent zitting hadden tot aan hun dood.

In het post-communisme stond de kerkhiërarchie voor de taak de stemming onder het volk 'te beteugelen' en hier mogelijk van te profiteren: door haar macht te versterken, nieuw onroerend goed in handen te krijgen en zich in juridisch en canoniek opzicht vrij te pleiten van collaboratie met de communistische machthebbers en van financiële en morele misdaden.

Natuurlijk werden voor deze problemen niet een-twee-drie oplossingen gevonden. Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie verklaarde de heilige Synode: ‘Het Moskouse patriarchaat maakt geen aanspraak op een bijzondere positie in de staat, noch op ideologische of politieke privileges’. Maar dit was slechts een kort moment van zwakte. Al tegen het midden van de jaren negentig had het episcopaat zijn positie bepaald: het formuleerde wat het allemaal onveranderd wilde behouden, en wat het precies van de staat wilde krijgen.'

Dan was er nog een vierde probleem, wellicht het meest serieuze. In de jaren negentig had de Kerk geen catechisatie weten te organiseren maar wel vrijelijk miljoenen gegadigden gedoopt. Daarmee beging ze een grote vergissing: terwijl ze opgetogen verhalen afstaken over de terugkeer van Rusland naar de orthodoxie, stonden priesters en bisschoppen geen moment stil bij het gehalte van het geloof van al die miljoenen. Ieder die wilde werd ingeschreven als lid van de Kerk van Christus. Pas later bleek dat het voor de nieuwe bekeerlingen voldoende was zich bevestigd te voelen in hun nationale identiteit, overeenkomstig de nieuwe, algemeen geaccepteerde formule: ‘Russisch, dus orthodox’. De nieuwe kerkleden behielden een sovjet-kijk op de wereld: na een paar jaar zouden ze al terugverlangen naar een nieuw orthodox rijk.

Kerk en staat

Na afwijzing van de communistische ideologie verkeerde de Russische staat in verwarring. De breuk met het communisme was radicaal noch consequent. De communistische partij werd niet verboden, de sovjet-symbolen verdwenen niet uit de straten en steden van Rusland, en op het Rode Plein lag nog altijd het lichaam van Lenin in zijn mausoleum, dat onveranderd een architectonisch ensemble vormde met de Basiliuskathedraal en de Spasskitoren van het Kremlin.

Sprekend over Jeltsin heeft aartspriester Georgi Mitrofanov, publicist en historicus, eens opgemerkt dat zijn regeerperiode bewees hoeveel schade het communisme Rusland had berokkend: ‘We zagen het verwoeste land in zijn persoon weerspiegeld – in de persoon van een Russische boerenkerel die partijapparatsjik werd nadat hij over de herinnering aan zijn gedekoelakiseerde familie [de dekoelakisatie was de liquidatie van de 'rijkere' boerenklasse tijdens Stalins gewelddadige campagne voor de collectieve landbouw - red.] was heengestapt, die op een gegeven moment het communisme probeerde te vernietigen maar daar niet in slaagde vanwege zijn mentaliteit, omdat het communisme een wezenlijk bestanddeel van ons leven is gebleven.’

Dat was precies de reden waarom de staat er in de jaren negentig almaar niet in slaagde op één golflengte te komen met de Kerk. Wel tekende zich een nieuw conflict af: in het land voltrokken zich democratische veranderingen, maar de Kerk neigde opnieuw naar de monarchie, of preciezer gezegd, vond dat de monarchie onlosmakelijk deel uitmaakte van haar symbolische kapitaal

Behalve dat de Kerk en andere religieuze organisaties hun juridische rechten herwonnen, kerk- en kloostergebouwen (vaak niet meer dan ruïnes) terugkregen en de wet 'Over vrijheid van geweten en religieuze organisaties’ werd aangenomen, veranderde er in de jaren negentig zo goed als niets in de verhouding tussen Kerk en staat.   

Deze situatie veranderde toen Vladimir Poetin president van Rusland werd en metropoliet Kirill patriarch van Moskou en heel Rusland.

Vertaling: Gerard van der Wardt

Volgende week deel 2 van Sergej Tsjapnins artikel 'De Russische orthodoxie: meer ideologie dan geloof', over de herontdekking van de 'Russische wereld' en de introductie van het begrip 'traditionele waarden', de opkomst van religieus fanatisme, de rellen rondom de tsarenfilm Matilda en de mogelijk aanstaande crisis in de Russisch-Orthodoxe kerk.


Onder Poetin sloegen Kerk en Staat de handen weer ineen